Baarle-Nassau, Baarle-Nassau en Baarle-Hertog Randweg N639 - N260, resultaten


Baarle-Nassau, Baarle-Nassau en Baarle-Hertog Randweg N639 - N260

Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven

In de periode tussen 17 november 2008 en 21 januari 2009 voerde ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een oppervlaktekartering uit voor het plangebied Randweg Baarle N639/N260. In het plangebied zal een nieuwe randweg worden gerealiseerd, die de kern van de gemeenten Baarle-Nassau (NL) en Baarle-Hertog (B) moet ontlasten. Deze weg moet de hoofdverbinding tussen Breda en Turnhout worden.

Tijdens dit onderzoek werden 102 proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 16.857 m² en werd ca. 2 ha belopen. Daarnaast werden 21 aanvullende boringen gezet. Tegelijk met het veldwerk werd eveneens een bureauonderzoek uitgevoerd.

In deeltraject 1 beperkte het onderzoek zich tot een oppervlaktekartering, omwille van de lage archeologische verwachtingswaarde van dit gebied. Er is geen afdekkend cultuurdek aanwezig. Op basis van de resultaten van de oppervlaktekartering wordt voor deze zone geen vervolgonderzoek geadviseerd. Gelet echter op de resultaten van het proefsleuvenonderzoek in deeltraject 2 (zie hieronder) aangrenzend aan deeltraject 1 wordt geadviseerd in het oostelijk deel van deeltraject 1 de daar liggende percelen in het vervolgonderzoek te betrekken.

Vanaf deeltraject 2 werden proefsleuven gegraven. Er zijn nauwelijks zones waar weinig of geen bewoningssporen zijn aangetroffen. Over bijna de volledige lengte van het tracé komen bewoningssporen uit de IJzertijd voor. Middeleeuwse bewoningssporen komen voornamelijk voor rond de Sint Salvatorkapel, ter hoogte van Reth en in beperkte mate aan het begin van deeltraject 2. Op de laatste dag van het archeologisch onderzoek werd in dit deeltraject, ter hoogte van Boschoven, een vuursteenvindplaats aangetroffen. Het micromorfologisch onderzoek heeft aangetoond dat de niveaus waarin de houtskooldeeltjes (en het vondstmateriaal) zijn aangetroffen op natuurlijke wijze zijn ontstaan en de locatie vervolgens door betreding is beïnvloed, waarna de laagte vermoedelijk in de Nieuwe tijd pas antropogeen werd opgevuld.

Hieruit wordt afgeleid dat de vuursteenvindplaats (vindplaats 3) in situ ligt. Geen van de aangetroffen werktuigen is gidsartefact voor een bepaalde archeologische periode. Toch kan op basis van het gesteente (Kwartsiet van Tienen) waarvan een aantal voorwerpen gemaakt zijn, een datering in het Mesolithicum vooropgesteld worden.

Het opsplitsen in vindplaatsen gebeurde op verschillende manieren en is noodzakelijkerwijze arbitrair. Omwille van de beperkte breedte van een proefsleuf en de grote sporendichtheid in heel veel werkputten bleek het erg moeilijk om gebouwstructuren te herkennen of erven af te bakenen. Wel werd er steeds getracht om kernen van bewoning en mogelijke structuren te localiseren. Er werden in totaal 18 vindplaatsen aangeduid.

Enkele middeleeuwse grondsporen in werkput 1 werden ondergebracht in een aparte vindplaats, vindplaats 1. De datering van de grondsporen in de vindplaatsen 2 en 4 is vooralsnog onduidelijk maar vermoed wordt dat deze prehistorisch is. Vindplaats 3 betreft een intacte vuursteensite en is vermoedelijk mesolithisch. Vindplaats 5 bevat nederzettingsresten uit de IJzertijd en de Middeleeuwen. Van beide periodes worden meer resten verwacht buiten het tracé van de proefsleuven. De vindplaatsen 6 t/m 12 bevatten enkel sporen uit de IJzertijd, vermoedelijk toehorende aan het systeem van “zwervende erven”. De sporendichtheid en de grootte van heel wat paalkuilen wijst op de aanwezigheid van gebouwstructuren in verschillende werkputten. Van de vier aardewerkclusters werd één complex aangetroffen in vindplaats 7 -uit de akkerlaag in de werkputten 22 en 23 kwam heel wat aardewerk uit tevoorschijn- en een tweede cluster werd aangetroffen in vindplaats 8. Meer in het bijzonder in spoor 17 van werkput 32 (een afvalkuil).

Vindplaatsen 9, 10, 11 en 12 kunnen mogelijk (gedeeltelijk) begrensd worden. De vindplaatsen werden bepaald aan de hand van sporendichtheid en clusters. Ze lijken begrensd te kunnen worden aan de hand van de kleine sporendichtheid aan de uiteinden. Vindplaats 13 werd bewust groot gehouden. Er kan geen begrenzing gemaakt worden. Tussen de middeleeuwse huisplattegronden -we bevinden ons hier in de kern van de middeleeuwse bewoning- werden eveneens sporen uit de IJzertijd aangetroffen, al lijkt de dichtheid aan ijzertijdbewoningssporen minder groot dan in de zones ten noorden en zuiden van vindplaats 13. Een mogelijk grafveld rond de kapel werd tijdens dit proefsleuvenonderzoek niet aangetroffen. Duidelijke vroegmiddeleeuwse resten evenmin.

Tussen de werkputten 54 en 56 werd wel een laagte in het terrein aangetroffen. Door middel van bijkomende boringen en een pollenscan werd duidelijk dat het geen ven maar een natte laagte betreft. Het begin van een beekdal. Zo’n natte laagte in associatie met een zeer oude kerklocatie geeft aanleiding om in het vervolgonderzoek aandacht te besteden aan deze locatie ten behoeve van een reconstructie van de bewoningsgeschiedenis en het gebruik van het aangrenzende kerkterrein.

Vindplaats 14 omvat een woonerf uit de IJzertijd dat mogelijk begrensd kan worden. Eén van de aardewerkclusters is afkomstig uit werkput 79 (vindplaats 14). Vindplaats 15 valt op door de nattere bodem en het geringere aantal grondsporen. Toch zijn er aanwijzingen voor zowel middeleeuwse als ijzertijdwoonerven in de onmiddellijke omgeving van vindplaats 15. De zigzaggende greppel die in de werkputten 74 t/m 76 aangetroffen werd, wordt geïnterpreteerd als een anti-tank greppel uit de Tweede Wereldoorlog.

De vindplaatsen 16 en 17 lijken niet begrensd te kunnen worden. In vindplaats 16 werd een middeleeuws woonerf aangetroffen dat mogelijk meerdere bewoningsfases, doorheen de Middeleeuwen, gekend heeft. Vindplaats 17 bevat meerdere woonerven uit de IJzertijd en de Middeleeuwen en een aardewerkcluster ter hoogte van de werkputten 106 en 108. In vindplaats 18 werd een duidelijke akkerlaag –evenwel met een gering aantal vondsten- en resten van een woonerf uit de IJzertijd aangetroffen.

De hoeveelheid aan vondstmateriaal aangetroffen tijdens het onderzoek is gering. Op basis van het proefsleuvenonderzoek kan geconcludeerd kan worden dat de deeltrajecten 2 t/m 4 in de prehistorie als een aaneengesloten bewoningsareaal hebben gefunctioneerd. Op basis van deze conclusie wordt geadviseerd de deeltrajecten 2 t/m 4 door middel van een definitief archeologisch onderzoek ex situ te behouden, behoudens 3 deellocaties: 1). vindplaats 15 vanwege zijn relatief lage gaafheid; 2). het ernstig verstoorde tracé gedeelte ter hoogte van de werkputten 7 t/m 9; en 3). het ernstig verstoorde tracé gedeelte ter hoogte van de werkputten en 68 t/m 72. Voor deeltraject 1 wordt aanbevolen de percelen grenzend aan deeltraject 2 verder te onderzoeken door middel van proefsleuven.