EASY

DANS - Data Archiving and Networked Services

Search datasets

Close Search help

Houten, Hofstad IV. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven

Cite as:

Wal, drs. A. ter (BAAC bv); Kalisvaart, drs. C. (BAAC bv) (): Houten, Hofstad IV. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. DANS. https://doi.org/10.17026/dans-xvn-xrhy

2016-02-03 Wal, drs. A. ter (BAAC bv); Kalisvaart, drs. C. (BAAC bv) 10.17026/dans-xvn-xrhy

Gedurende het onderzoek zijn twee afzonderlijke midden-bronstijd vind-plaatsen aangetroffen. Vindplaats 8 ligt aan de noordwestzijde van het onder-zoeksgebied, vindplaats 13/15 aan de zuidwestzijde. De afstand tussen beide vindplaatsen bedraagt circa 200 meter. In de restgeul zijn drie vondstlagen aan te wijzen die in de meeste gevallen direct boven elkaar liggen. In de werkputten waar de restgeul aangesneden is, is steeds dezelfde opeenvolging van lagen te zien.De datering van de verschillende lagen is slechts globaal te geven. • Onderste vondstlaag: midden-ijzertijd – midden-Romeinse tijd A • Tweede vondstlaag: late ijzertijd – midden-Romeinse tijd B • Bovenste vondstlaag: vroeg-Romeinse tijd – midden-Romeinse tijd B De dateringen van de sporen is hiermee in overeenstemming. De bewoning op Houten Hofstad lijkt te beginnen in de midden-ijzertijd.De intensiviteit van de bewoning lijkt pas in de late ijzertijd/vroeg Romeinse tijd echt toe te nemen. Het meeste vondstmateriaal en vermoedelijk ook de meerderheid van de sporen is te dateren in de vroeg tot midden-Romeinse tijd. Het einde van de bewoning op Houten Hofstad lijkt in de tweede helft van de 2e eeuw te liggen; er is geen vondstmateriaal aangetroffen dat met zekerheid in de 3e eeuw of later gedateerd kan worden. Het vondstmateriaal is op grote lijnen in een aantal perioden in te delen, die waarschijnlijk de ontwikkeling van de vindplaats spiegelen. Opvallend is de aanwezigheid van handgevormd aardewerk dat uit de vroege of midden-ijzertijd zou kunnen dateren. Het betreft hier vondsten uit de werkputten 7 en 12. Het overgrote deel, meer dan 80%, van het vondstmateriaal is afkomstig uit de restgeul. De dichtheid van de vondsten in de restgeul verschilt tussen de werkputten onderling nauwelijks. Alleen in werkput 7 lijkt de vondstdichtheid lager te liggen. De vondstverspreiding bevestigd het beeld van de spoorverspreiding dat over de gehele lengte van het onderzoeksgebied bewoning heeft plaatsgevonden. Qua samenstelling van het vondstmateriaal zijn tussen de werkputten geen verschillen zichtbaar geworden. Hetzelfde geldt voor de restgeul.

Uit met name het vondstmateriaal blijkt dat het onderzoeksgebied voor een langere periode (ijzertijd en Romeinse tijd) bewoond is geweest. Oversnijdingen van sporen, de relatie van de sporen tot de verschillende vondstlagen in restgeul en verschillende oriëntaties van greppels wijzen op een zekere mate van fasering in de sporen. Uit de verschillende greppels aangetroffen in de werkputten 15 en 8 konden op grond van hun vorm en onderlinge afstanden twee greppelsystemen herleid worden. Deze greppelsystemen zullen niet gelijktijdig in gebruik zijn geweest, maar hun precieze chronologische relatie is onduidelijk. Op grond van de huidige resultaten is het echter nog niet mogelijk een betekenisvolle fasering te definiëren.

De landschappelijke ligging van de vindplaatsen, voor zover dit blijkt uit het onderzoek, is vergelijkbaar. Beide liggen op de crevasseafzettingen behorende tot de Houtense stroomgordel. Hun relatieve ligging tot de (rest)geul behorende tot deze fase van de stroomgordel is onduidelijk; sporen hiervan zijn uitgewist door latere verplaatsingen van de rivierloop. De vondsten van beide vindplaatsen zijn geassocieerd met een laklaag/vegetatiehorizont

.Vindplaats 8/16/17 is aangetroffen in de oost-west gelegen werkput 8 en de haaks daarop gelegen werkputten 16 en 17. Geassocieerd met de vindplaats zijn slechts drie grondsporen aangetroffen, een kuil en twee paalkuilen, waarvan twee gelegen aan de uiterst oostelijke zijde van de vondstverspreiding en één aan de uiterst zuidelijke zijde. Gezien de samenstelling van het vondstmateriaal, aardewerk, botten van verschillende soorten vee, natuursteen, etc., lijkt het om een huisplaats te gaan. Op grond van het weinige aangetroffen aardewerk kan de vindplaats gedateerd worden in de midden-bronstijd B (1500-1100 voor Chr.), mogelijk gelijktijdig met de laatste fase van vindplaats VleuGel 20 en vindplaats 13/15. Vindplaats 13/15 is aangetroffen in de werkputten 13 en 15. In werkput 13 betrof het alleen vondstmateriaal, in werkput 15 werden ook grondsporen aangetroffen. De grondsporen bestonden uit 16 paalkuilen en één greppeltje. Gezien de samenstelling van het vondstmateriaal; aardewerk, botten van verschillende soorten vee, natuursteen, etc., lijkt het te gaan om een huisplaats. Opmerkelijk aspect van de vindplaats is de vondst van maar liefst vijf bronzen voorwerpen (een sikkel, een armband en drie priemen), een metaalslak en een bronzen smeltstuk. Opvallend is dat op de nabijgelegen vindplaats VleuGel 20147 soortgelijke vondsten (bronzen voorwerpen, smeltstukken en een mogelijke sintel) zijn ook aangetroffen. n tijd opvolgen. De rijkdom aan metaalvondsten en de mogelijke aanwijzingen voor metaalbewerking op beide vindplaatsen doet een zeker verband vermoeden. Op grond van het weinige aangetroffen aardewerk kan de vindplaats gedateerd worden in de midden-bronstijd B (1500-1100 voor Chr.), mogelijk gelijktijdig met de laatste fase van vindplaats VleuGel 20148 en vindplaats 8.

Sporen en vondsten uit de ijzertijd/Romeinse tijd zijn over de gehele lengte van het onderzoeksgebied aangetroffen. Beide lijken geassocieerd te zijn met de restgeul en de daaraan grenzende kronkelwaardafzettingen. Alleen in de werkputten 15, 16 en 17 zijn buiten deze afzettingen, in de oudere oeverwalafzettingen, sporen uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het betreft hier een aantal (afval)kuilen en perceelgreppels, sporen die geassocieerd kunnen worden met de periferie van een nederzetting. In alle andere werkputten die gesitueerd zijn op de kronkelwaard en restgeul beperkt de verspreiding van de sporen zich tot de kronkelwaardafzettingen en in het bijzonder een strook van 25 meter langs de restgeul. De sporen bestaan voornamelijk uit paalkuilen (N=85), kuilen (N=47) en greppels (N=33). Een aantal van deze sporen bevinden zich in de randzone van de restgeul, afgedekt door latere vondstlagen. Structuren zijn, mede door de geringe breedte van de werkputten, niet herkend. De datering van de sporen loopt van de vroege/midden-ijzertijd tot de vroeg/midden-Romeinse tijd. De overige sporen zijn slechts globaal in de late ijzertijd/Romeinse tijd of vroeg tot midden-Romeinse tijd te dateren.



Houten, Hofstad IV


Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven

foto

Een project van BAAC bv

logo